Lif en Lifthrasir
door Gunivortus Goos
Usingen, 2025

Lif en Lifthrasir, in het Oudnoors: Lífþrasir, zijn figuren uit de Noordse mythologie, die we kennen uit de twee Edda’s. In de bijbehorende mythen vormen zij het begin van de ‘nieuwe mensheid’; de oude wereld was verwoest en er was een nieuwe wereld ontstaan, die opnieuw bevolkt moest worden.
Er zijn twee bronnen waarin Lif en Lifthrasir worden genoemd:
1. In de Poëtische Edda, specifiek de Oudere Edda, in het Wafthrudmirlied, wordt in de strofen 44 en 45 vermeld:
Odin zei:
‘Ik heb veel gereisd, veel geprobeerd, veel heb ik de krachten getest: welk volk zal overleven wanneer de beroemde Grote Winter onder de mensen komt?’
Vafthrúdnir zei:
‘Leven (Lif) en Levensgierig (Lifthrasir), en zij zullen zich verbergen in het bos van Hoddmimir; ochtenddauw zullen zij als voedsel hebben – uit hen zullen rassen voortkomen.’
Vertaald uit:: Andy Orchard, The Elder Edda:
A Book of Viking Lore, London, 2011, blz. 47
2. In de Proza Edda, oftewel de Edda van Snorri Sturluson, bespreekt de hoofdsectie Gylfaginning, in paragraaf 53, de periode na Ragnarök (het einde van de wereld):
Toen vroeg Gangleri:
“Zullen er dan nog goden leven? Of zal er iets van de aarde of de lucht zijn?”
De Hoge zei:
“De aarde zal uit de zee oprijzen, en zij zal groen en mooi zijn. Zelfgezaaide akkers zullen dan groeien. <…>
Op de plaats die Hoddmimir’s Bos wordt genoemd, zullen twee mensen zich hebben verborgen voor het vuur van Surt. Genoemd Lif [Leven] en Leifthrasir [Levensverlangende], zij hebben de ochtenddauw als voedsel. Uit deze zullen zoveel nakomelingen voortkomen dat de hele wereld bewoond zal zijn. Zo staat hier geschreven: …”
Hierna wordt de eerder weergegeven Sectie 1 uit de Poëtische Edda geciteerd door Sturluson.
Vertaald uit: Jesse L. Byock, Snorri Sturluson,
The Prose Edda, London, 2005, blz. 77
Líf en Lífthrasir zijn de namen van een mensenpaar – Lif is een vrouwelijke naam, terwijl Lifthrasir mannelijk is – dat in de Noordse mythologie als enige de ondergang van de goden en de wereld en de daaraan voorafgaande catastrofes overleeft en na het einde van de apocalyptische gebeurtenissen, waarbij de wereld vergaat, de nieuwe vruchtbare aarde met zijn nakomelingen opnieuw bevolkt. Ze hadden zich verborgen op een plek die ‘het bos van Hoddmimir’ of ‘Hoddmimirs hout’ wordt genoemd. Deze plek bleek blijkbaar beschermd te zijn tegen het vernietigende vuur van de vuurgigant en vijand van de Azengoden, Surt.
Over de benaming “Hoddmimirs Hout” hebben veel vakexperts zich al uitgesproken. Er wordt algemeen aangenomen dat Hoddmimir een andere naam is voor de wijze reus Mimir, die bij de bron van Mimir woont, aan de voet van de wereldboom Yggdrasil. Hoddmimirs Hout zou dan een alternatieve benaming zijn voor deze boom. Dit impliceert dat Lif en Liftrasir zich in de boom Yggdrasil verborgen hadden. Waarschijnlijk was dit ook de enige plek die beschermd was tegen de catastrofale gebeurtenissen die verband houden met Ragnarök. De boom heeft dit zeer waarschijnlijk te danken aan het feit dat hij niet uitsluitend deel uitmaakte van de aarde (Midgard). Strofe 31 van de Grímnismál, een onderdeel van de Poëtische Edda, schrijft daarover:
Drie wortels strekken zich naar drie zijden onder de esdoorn Yggdrasil; Hel woont onder één, onder de tweede de Vorstreuzen, onder de derde de mensen.
Vertaald uit: Arnulf Krause, Die Götterlieder
der Älteren Edda, Stuttgart, 2006, blz. 94.

Hiermee zijn al enkele van de Negen Werelden uit de Noordse mythologie geïmpliceerd, zoals Helheim, Jötunheim, de wereld van de reuzen, en Midgard, de wereld van de mensen. Volgens de Gylfaginning reiken delen van Yggdrasil naar nog meer van dergelijke werelden, waaronder Asgaard, de wereld van de azen (Æsir), en waarschijnlijk ook de overige werelden. Aangezien volgens de mythen alleen de aarde (Midgard) ten onder gaat (en weer opnieuw ontstaat) – de andere werelden lijken niet getroffen te worden – is het begrijpelijk dat Yggdrasil een veilige plek was, vrij van catastrofes.
Merkwaardig eigenlijk, want de eindstrijd tussen de goden en hun vijanden zou in Asgaard hebben plaatsgevonden.
De boom Yggdrasil is in elk geval dus nauw verbonden met de (nieuwe) mensheid.
De Noordse mythologie is vrij uniek in die zin dat zij twee ‘eerste’ mensenparen kent. Het eerste mensenpaar bestaat uit Ask en Embla. Deze twee – de naam Ask betekent ‘esdoorn’, terwijl de betekenis van Embla onzeker is, ook hier weer, man en vrouw – ontvangen hun ‘mens-zijn’ door gaven die hen door drie goden zijn verleend, waarvan één Odin is. Een mythe stelt dat zij zijn geschapen uit het hout van twee boomstammen die aan de kust lagen. De twee, Ask en Embla, vormen het beginpaar van de ‘eerste mensheid’ van de ‘oude’ wereld.

Het ligt voor de hand dat onderzoekers vergelijkingen hebben gemaakt met het bijbelse scheppingsverhaal, evenals met soortgelijke vertellingen uit andere mythologieën wereldwijd. Dit zou echter een ander onderwerp zijn dat hier verder niet wordt behandeld.