Darraðarljóð
(Lied van Dorrud)
Ook bekend als het
Walkurenlied of het weeflied der Walkuren

In de saga van Njal komen de Walkuren zelf aan het woord. In een tamelijk gruwelijk gedicht beschrijven ze hun bezigheden. In het lied zijn twaalf Walkuren bezig te weven en bespreken daarbij wie de dood moet vinden in de Slag bij Clontarf bij Dublin in het jaar 1014.
Het gedicht bevat veel kenningen en er bestaan meerdere vertalingen in moderne talen, die allemaal van elkaar verschillen. Ze zijn alle niet eenvoudig te volgen, daarom zijn hier de meeste kenningen omgezet in hun betekenissen.
Toen Dörrud op goede Vrijdag ‘s morgens zijn huis verliet, zag hij twaalf gedaanten naar een woning in een heuvel rijden. Hij liep erheen een keek door een venster wat er aan de hand was. Hij zag daar vrouwen die zorgvuldig een weefgetouw hadden bespannen. Als weefgewichten gebruikten ze schedels van mensen en de draden op het weefgetouw en de spoel waren van menselijke darmen gemaakt. Hun zwaarden gebruikten ze als weefspoel en pijlen dienden als haspel. Tijdens het werk declameerden de vrouwen het volgende gedicht:
Zoals bij alle vertalingen van dit gedicht, kan ook hier worden gesproken van een vrije, interpretatieve vertaling, hier volgt mijn vertaling en de Oudnoorse bron ernaast.
Uit: GardenStone, Odin – Een mythologische Wandeling, Norderstedt, 2014, blz. 109-119 – © Gunivortus Goos, 2014
Het weefsel wordt breed gespannen, voor de doden in de slag, waar het bloed rijkelijk vloeit. Grijs weefsel kleeft aan de speren; menselijk weefsel, want Odins weefsters brengen de dood. |
Vítt er orpit fyri valfalli rifs reiðiský rignir blóði; nú er fyri geirrum grár upp kominn vefr verþjóðar er þær vinur fylla rauðum vepti Randvés bana. |
Gevlochten wordt het met darmen der strijders, de draden strak gespannen verzwaard met schedels van mensen. De dwarsstangen zijn in bloed gedoopte speren. Pijlen zijn onze haspels, met zwaarden drukken we het weefsel der slachting aan. |
Sjá er orpinn vefr ýta þörmum ok harðkléaðr höfðum manna eru dreyrrekin dörr at sköptum járnvarðr yllir enn örum hrælat skulum slá sverðum sigrvef þenna. |
Met blanke zwaarden beginnen we het weven, Hilde en Hjortrimul, Sangrit en Swithul. Schachten zullen breken, schilden zullen barsten, door wapenrustingen dringen de zwaarden. |
Gengr hildr vefa ok hjörþrimul sangríðr svipul sverðum svipul skapt mun gnesta skjöldr mun bresta mun hjálmgagarr í hlíf koma. |
Wij weven, wij weven, het weefsel der strijd, dat eens de jonge koning droeg. Laten we ons begeven tussen de mensen waarin onze vrienden in het gevecht zijn gewikkeld. |
Vindum vindum vef Darraðar sá er ungr konungr átti fyrri fram skulum ganga ok í fólk vaða þar er vinir várir vápnum skipta. |
Wij weven, wij weven, het weefsel der strijd en volgen de vorst voortaan in de slag. Daar zien Gunn en Göndul bloedbevlekte schilden, die de koning beschermen. |
Vindum vindum vef Darraðar ok siklingi síðan fylgjum þar sjá bragnar blóðgar randir Gunnr ok Göndul þær er grami hlíðu. |
Wij weven, wij weven, het weefsel der strijd waarin koene strijders de banieren zwaaien. Wij laten hem het leven niet verliezen, wij Walkuren bepalen in de slag wie leeft en wie sterft. |
Vindum vindum vef Darraðar þar er vé vaða vígra manna látum eigi líf hans faraz eigu valkyrjur vals um kosti. |
Mannen zullen in het land heersen, die tevoren in de vreemde woonden. Wij bepalen dat de dappere koning de dood is gewijd; daarom zinkt hij teneer door speren geveld. |
Þeir munu lýðir löndum ráða er útskaga áðr um byggðu kveð ek ríkum gram ráðinn dauða nú er fyrir oddum jarlmaðr hniginn. |
Ook de Ieren zullen zo door onheil worden getroffen, dat vele generaties dat niet zullen vergeten. Het doek is geweven, het slagveld bloedrood. Het nieuws van de rampspoed verspreidt zich door het land. |
Ok munu Írar angr um bíða þat er aldri mun ýtum fyrnaz nú er vefr roðinn munu um lönd fara læspjöll gota. Nú er ógurligt |
Het rondkijkend oog ziet gruwelijke taferelen, bloedrode wolken drijven langs de hemel; de lucht is gekleurd met het bloed van de doden wier noodlot wij als Walkuren bestemden. |
um at litaz er deyrug ský dregr með himni mun lopt litat lýða blóði er sóknvarðar syngja kunnu. |
Voor de jonge koning zingen wij zegeliederen, die voorspoed verkonden; Wie dat hoort die zal het gezang der Walkuren niet vergeten; geef het door aan andere mannen. |
Vel keðu vér um konung ungan sigrhljóða fjöld syngjum heilar enn inn nemi er heyrir á geirfljóða hljóð ok gumum segi. |
Wij rijden nu heen, weg van hier, op onze snelle paarden, met het ontblote zwaard in de hand. |
Ríðum hestum hart út berum bregðum sverðum á braut héðan. |
Daarna rukten ze het doek van het weefgetouw en verscheurden het en ieder nam het stuk mee dat ze in haar hand had. Zes van hen reden weg naar het noorden, de andere zes naar het zuiden.